Geld is ontstaan als een ruilmiddel. Het maakte de handel makkelijker en overzichtelijker. Mensen konden ruilmiddel verdienen door arbeid te verrichten, diensten te verlenen of door dingen te verbouwen of te maken. Met dat ruilmiddel kon men anderen arbeid of diensten laten verrichten of voedsel of andere zaken kopen.
De hoeveelheid ruilmiddel bleef min of meer constant: de inflatie was erg laag. Het was strafbaar om zelf ruilmiddel te maken. Als machthebbers in korte tijd zelf extra ruilmiddel maakten en daardoor inflatie veroorzaakten, reageerde de samenleving vaak door een nieuw, alternatief ruilmiddel te bedenken: een nieuwe, lokale munt.
Tientallen eeuwen hebben mensen over de hele wereld zelf ruilmiddelen of munten bedacht en daarmee hun eigen lokale economie opgebouwd.
Langzamerhand is de rol van geld veranderd. Door de opkomst van het bankwezen werd het mogelijk om geld te lenen. Daardoor kon een toekomstige oogst alvast geruild worden voor arbeid of diensten. En arbeid, die in de toekomst verricht moet worden, kon alvast worden geruild voor een bepaalde som geld (een lening), zodat er nu al goederen, voedsel of diensten konden worden gekocht. Het werd mogelijk om op afbetaling te kopen en om op de pof te leven.
Banken kregen de mogelijkheid om geld uit te lenen en konden daarmee bepaalde economische activiteiten bevoordelen en andere activiteiten tegenwerken. Als een koning (of regering) een vloot wilden bouwen, dan konden banken en geldschieters dat mogelijk maken. Door met geleend geld een vloot te bouwen, bloeide de scheepsbouw in het land op.
In de 20e eeuw werd de ontwikkeling van kernenergie en kernwapens mogelijk doordat regeringen geld konden lenen van banken om uranium te winnen en wetenschappers te laten werken aan kernsplitsing. Er waren gigantische investeringen nodig om de eerste kernwapens te kunnen maken, het Amerikaanse Manhattan-project. Dat dat project doorging is door slechts een handjevol mensen besloten: een heel klein groepje machthebbers en bankiers beslisten over het lot van honderdduizenden Japanners.
Banken hebben op dezelfde manier de globalisering mogelijk gemaakt.
Europese bedrijven kregen leningen van banken om fabrieken te bouwen in lagelonenlanden. In Europa verdwenen banen en in Azië begon een Industriële revolutie, waarbij miljoenen mensen naar de steden trokken om tegen lage lonen slavenarbeid te verrichten.
Banken hebben ook ruimtevaartprogramma’s mogelijk gemaakt. Regeringen leenden van banken om wetenschappers raketten en satellieten te laten bouwen. Een kleine lokale economie kan nooit genoeg arbeid investeren (en ruilmiddel opzij zetten) voor zo’n grote onderneming.
Geld is niet langer een ruilmiddel. Geld is een middel om bepaalde activiteiten en projecten, die de mensen uit zichzelf niet willen en kunnen doen mogelijk te maken. Met het tovermiddel geld kun je mensen laten werken aan pyramides en atoomwapens. Met het tovermiddel geld kunnen dictators en politici hun eigen persoonlijke ambities nastreven en hun plannen tot uitvoer brengen. Ze hoeven alleen een klein select groepje politici en bankiers te overtuigen.
De afgelopen 10 jaar is er door banken en politici ontzaggelijk veel nieuw geld gecreëerd in de vorm van leningen. Met dat nieuwe geleende geld worden projecten om moeilijk winbare olie en gasvoorraden te exploiteren mogelijk gemaakt. Het is een truuk om op de korte termijn, fossiele brandstoffen te winnen met een laag energierendement (EROEI ofwel Energy Return On Energy Investment). Het energierendement is zo laag, dat de economie zich eigenlijk niet kan permitteren om die moeilijk winbare olie en gasvoorraden uit de aardkorst te halen. Dankzij de toverkracht van geld wordt het mogelijk dit wel te doen: dit is de zogenaamde koolstof-zeepbel (carbon-bubble)
Contant, bestaand geld afschaffen?
De toverkracht van geld gaat verloren als mensen alternatieve ruilmiddelen bedenken. Kleinschalige lokale ruilhandel en digitale munten zoals Bitcoin zorgen ervoor dat mensen minder afhankelijk worden van het officiële geld dat door regeringen en banken wordt gecontroleerd.
Eigenlijk is contant geld, dat in de economie circuleert ook al een bedreiging voor de toverkracht van geld. Dat oude, contante geld wordt door mensen hoofdzakelijk gebruikt voor onderlinge handel en betalen voor onderlinge diensten.
Harvardprofessor Ken Rogoff pleit ervoor om het contante geld af te schaffen: op die manier kan de overheid de informele economie tussen burgers onderling kleiner maken.
Rogoff stelt dat contant geld hoofdzakelijk gebruikt wordt door misdadigers en drugshandelaren. Dat is een mooi smoesje, maar natuurlijk wel schromelijk overdreven.
Politici en bankiers willen af van het contante en oude geld dat in de wereld circuleert. Dat contante geld wordt niet gebruikt voor de doeleinden en projecten, die ze nastreven, zoals de winning van olie en gas.
Het EIA becijfert dat er de komende 20 jaar meer dan 48 biljoen dollar nodig is om in de energiebehoefte van de wereldeconomie te voorzien. Er zal dus nog ontzaggelijk veel geld geleend moeten worden om het geglobaliseerde, economische systeem overeind te houden.
En we hebben heel veel mensen nodig, die een carriere kiezen in de olie- en gaswinning. Het is lastig als die mensen op een andere manier, in de samenleving evenveel geld kunnen verdienen. Het contante geld dat mensen nu gebruiken om elkaar in te huren kan maar beter verdwijnen, zodat alleen banken en politici kunnen bepalen waar mensen voor werken. Een economie, die draait op geleend geld, is veel beter in een bepaalde richting te sturen door een klein groepje politici of machthebbers.