In Nederland is het totaal opgesteld vermogen voor opwekking van elektriciteit de afgelopen jaren flink gestegen. In 1998 hadden de gezamenlijke Nederlandse elektriciteitscentrales (inclusief kleinschalige decentrale opwekking) een vermogen van ruim 20 duizend Megawatt.
In 2014 is het totaal beschikbaar vermogen uitgebreid naar ruim 33 duizend Megawatt.
Doordat er steeds meer opwekkend vermogen geïnstalleerd wordt, kan er theoretisch ook steeds meer elektriciteit geproduceerd worden.
Bij een vermogen van 33 duizend MW kan er theoretisch in de 12 maanden van 2014 meer dan 290 miljoen MWh aan elektriciteit geproduceerd worden. In 1998 bedroeg de theoretisch maximale productie nog 175 miljoen MWh.
In de praktijk wordt het potentieel niet maximaal benut en de theoretisch haalbare productie wordt niet gehaald.
In de grafiek hieronder heb ik de theoretisch maximaal haalbare productie en de feitelijk gerealiseerde produktie weeregeven. De cijfers zijn afkomstig van het CBS.
De feitelijke elektriciteitsproduktie in Nederland piekte in 2010 met 118 miljoen MWh en is daarna licht afgenomen tot 103 miljoen MWh in 2014.
Het verschil tussen de potentieel haalbare productie en de feitelijke productie wordt groter: het rendement dat uit het opgestelde vermogen wordt behaald neemt af.
In 1998 bedroeg het rendement (de feitelijke productie gedeeld door de maximaal haalbare produktie) ruim 50%. In 2014 was dat rendement 35,4%.
De snelle groei van het opgesteld vermogen in de laatste jaren komt waarschijnlijk door de bouw van windmolens en het installeren van zonnepanelen (veelal door particulieren).
Als je er even over nadenkt, snap je meteen waarom de benutting (het rendement) van dat recent toegevoegde potentieel het totale rendement verlaagt. Zonnepanelen produceren slechts een aantal uur per dag elektriciteit. En windmolens leveren ook maar een deel van het jaar elektriciteit.
Conventionele centrales leveren een constante basisproductie, zonder langdurige onderbreking. Door jarenlange ervaring kan een conventionele centrale de feitelijke produktie afstemmen op de verwachtte vraag naar elektriciteit. In die situatie wordt er optimaal gebruik gemaakt van het opgestelde vermogen en is er geen sprake van een overcapaciteit.
Je kunt stellen dat het niet erg is dat er een overcapaciteit is aan wind- en zonne-energie. Een windmolen kost namelijk geen brandstof als die stilstaat en niets produceert. En een zonnepaneel produceert geen CO2 als de zon niet schijnt. Maar er zit een addertje onder het gras: de noodzaak van onderhoud en vervanging. Alles wat je bouwt, moet je onderhouden en na verloop van tijd vervangen.
Windmolenparken en zonnepanelen gaan misschien net zo lang mee als conventionele elektriciteitscentrales, maar tijdens die levensduur halen ze een lager rendement: de cumulatieve opbrengst ligt een stuk lager dan bij conventionele centrales.
Bij die lagere cumulatieve productie zorgen de onderhoudskosten en de kosten voor vervanging wegen voor een iets hogere overhead per geproduceerd MWh.
De conventionele elektriciteitsopwekking volledig vervangen door wind- en zonne-energie lijkt mij vooralsnog onhaalbaar.